Het gemeentefonds ontleed

27 juin 2024 par
Ben Gilot (VVSG)

Een bijdrage van Ben Gilot, stafmedewerker financiën VVSG voor de nieuwe publicatie Thesaurie-, schuldbeheer en financiële stromen (reeks Lokaal Financieel Management)

INLEIDING

Het Gemeentefonds is een van de belangrijkste inkomstenbronnen voor de lokale besturen. Het fonds wordt onder de gemeenten verdeeld op basis van verscheidene maatstaven. Voor de besteding ervan is het lokale bestuur ongebonden; het kan naar eigen inzicht die financiële middelen aanwenden. De dotatie kan worden verdeeld onder gemeentebestuur en OCMW.

HOOGTE VAN HET FONDS

Bij de laatste grote hervorming in 2003 bedroeg de startdotatie 1542 miljoen euro. Om de welvaartsvastheid van die subsidie te verzekeren en om te vermijden dat de gemeentelijke fiscaliteit een steeds groter aandeel in het totaal van de gemeentelijke ontvangsten inneemt, wordt de dotatie elk jaar verhoogd met een groeivoet. Aanvankelijk was die groeivoet berekend op de inflatie en de geraamde reële groei van het bruto nationaal inkomen. Vanaf het begrotingsjaar 2005 ligt die groeivoet echter vast op 3,5 % per jaar.

De dotatie van het Gemeentefonds wordt sinds 2013 jaarlijks verminderd met een bedrag voor de cofinanciering voor Audit Vlaanderen. Dat verzelfstandigd agentschap van de Vlaamse overheid voert audits uit bij de lokale besturen. De werking van Audit Vlaanderen voor hun audits bij de lokale besturen wordt op die manier voor 45 % gefinancierd door een afname op het Gemeentefonds en voor 55 % door algemene Vlaamse middelen. De cofinanciering door de Vlaamse gemeenten bedraagt sinds 2017 2.035.800 euro.

HET VERDELINGSMECHANISME

De verdeling van het Gemeentefonds gebeurt aan de hand van verscheidene maatstaven die opvraagbaar zijn voor de gemeenten, maar die op korte termijn door de eigen beleidsbeslissingen niet beïnvloedbaar zijn. Ze zijn goed voor een vast percentage van het fonds en kunnen in vijf clusters worden opgedeeld, met enerzijds enkele voorafnames voor enkele specifieke groepen gemeenten en anderzijds vier criteria die voor alle gemeenten gelden:

– bijzondere financiering van de centrum- en kustgemeenten (40,96 %);

– andere criteria:

• centrumfunctie (7,98 %);

• fiscale draagkracht (30,12 %);

• open ruimten (5,98 %);

• sociale maatstaven (14,96 %).

De verdeling voor elke maatstaf gebeurt op basis van hun onderlinge verhouding ten opzichte van een basisgetal. Dat betekende bijvoorbeeld dat in 2021 40,96 % van het fonds, of 1.173.438.765 euro, wordt verdeeld op basis van het aantal inwoners, maar dan alleen voor die gemeenten die recht hebben op een voorafname. 14,96 % van het fonds, zo’n 428.491.446 euro, wordt verdeeld op basis van het aantal personen met een voorkeursregeling in de ziekteverzekering, het gemiddeld aantal personen dat recht heeft op een leefloon over drie jaar, het aantal werkzoekenden met een werkloosheidsuitkeringsaanvraag, het aantal geboorten in een kansarm gezin over drie jaar en het aantal sociale huurappartementen.

BIJZONDERE FINANCIERING VAN DE CENTRUMSTEDEN EN KUSTSTEDEN (VOORAFNAMES)

Een groot deel van het fonds gaat naar een specifieke reeks gemeenten: een voorafname ten gunste van de centrumsteden en de kustgemeenten. Volgens de decreetgever hebben die gemeenten juist door hun centrumfunctie belangrijke specifieke opdrachten die aanleiding geven tot aanzienlijke bijkomende uitgaven. De gemeenten in die cluster krijgen een substantieel gedeelte van hun uiteindelijke totale aandeel uit het Gemeentefonds via die bijzondere financiering. Die cluster bestaat op zijn beurt uit een indeling in groepen, waarvan het bedrag dat per inwoner wordt gereserveerd sterk afhankelijk is van de groep waarin de gemeente zich bevindt:

– steden Antwerpen en Gent (29,92 % – 1.081 euro/inw. in 2021);

– stad Brugge (1,6 % – 470 euro/inw.);

– stad Leuven (1,12 % – 317 euro/inw.);

– de steden Turnhout, Hasselt, Roeselare, Genk, Oostende, Sint-Niklaas, Kortrijk, Mechelen en Aalst (5,34 % – 232 euro/inw.);

– de gemeenten Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, Ieper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint-Truiden, Tielt, Tienen, Tongeren, Vilvoorde en Waregem (1,99 % – 78 euro/inw.);

– gemeenten grenzend aan de zee: Blankenberge, Bredene, Brugge, De Haan, De Panne, Knokke-Heist, Koksijde, Middelkerke, Nieuwpoort en Oostende (1 % – 84 euro/inw.).

Antwerpen en Gent maken zo aanspraak op 29,92 % van de totaliteit van het Fonds, goed voor respectievelijk 75,7 % en 75,3 % van wat ze in totaal in 2021 ontvangen uit het Fonds. Ze nemen die bijzondere positie in gezien hun situatie op financieel en administratief gebied. Naast hun relatief hoog bevolkingscijfer zijn ze ook aantrekkingspolen op industrieel en maatschappelijk vlak.

Die redenering kan deels naar Brugge doorgetrokken worden, vooral gezien de aanwezigheid van een zeehaven. Brugge kreeg dankzij de voorafnames 47.706.824 euro, oftewel 53,9 % van zijn totale dotatie.

Sinds Leuven meer dan 100.000 inwoners heeft, is die stad in een aparte categorie ondergebracht. Leuven krijgt in 2021 door de voorafname: 31.988.475 euro (48,7 %).

De groep centrumsteden bevat de steden die geselecteerd werden in het kader van het versterkt stedelijk beleid van de Vlaamse regering, met uitzondering van Gent, Antwerpen, Brugge en Leuven. Die steden werden geselecteerd op basis van drie typologieën:

– het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (groep regionaalstedelijke gebieden);

– een analyse van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (groep centrumsteden);

– de toenmalige economische typologie van de gemeenten volgens Dexia (cluster V9 of V10).

In de praktijk gaat het om Aalst, Genk, Hasselt, Kortrijk, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout.

De groep van de provinciale steden bevat de centrumgemeenten van de structuurondersteunende kleinstedelijke gebieden zoals geselecteerd in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Het zijn Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, Ieper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint-Truiden, Tielt, Tienen, Tongeren, Vilvoorde en Waregem.

De bonus voor de kustgemeenten wordt verantwoord door hun toeristische activiteit en infrastructuur. De kustgemeenten hebben ontegensprekelijk belangrijke kosten in vergelijking met andere gemeenten. Simulatieberekeningen tonen aan dat ongeacht welke maatstaven worden aangewend, het aandeel van de kustgemeenten sterk gereduceerd wordt als er geen correctie via een voorafname wordt toegepast. Daardoor zou de continuïteit van het bestuur in de meeste kustgemeenten plots doorbroken worden. Concreet gaat het om De Panne, Koksijde, Nieuwpoort, Middelkerke, Oostende, Bredene, De Haan, Blankenberge, Brugge en Knokke-Heist. Er zijn dus drie gemeenten die twee voorafnames genieten, namelijk Brugge, Oostende en Knokke-Heist.

Verder lezen in deze nieuwe publicatie, recent verschenen in de reeks Lokaal Financieel Management?



Ben Gilot (VVSG) 27 juin 2024
Partager cet article